Het holletje onder haar arm is het fijnst. Hij kruipt daar graag in weg. Weg van de wereld. Weg van het gemis. ‘ Je wordt te groot’ zegt bunica [1] steeds vaker ‘je hoort te helpen op het land’. Het wegkruipen van haar kleinzoon zint haar niet. Te slap, te weinig een jongen. Dit is niet goed. Toen zij jonger was niet, nu niet. Hij moet een man zijn. Twaalf jaar oud.
Andrei kijkt zijn moeder aan. Die knipoogt. Laat maar praten betekent dat. Hij sluit zijn ogen. Morgen gaat hij weer naar school. 30 km verderop in de stad. De schoolbus stopt om de hoek. Vol met kinderen zoals hij. De geur van muffe huizen hangt tot in hun wimpers. Hij is er aan gewend, mist het zelfs in de vakanties. De klassen zijn klein. Hij heeft steeds minder klasgenoten. Veel families uit het dorp wonen nu in het buitenland. Vertrokken voor werk. Ze gingen voor een paar maanden. Dat is nu een paar jaar geleden. Ook zijn vader ging. ‘Arrivederci’ zei hij als hij weer een paar weken thuis was geweest. De stoel van Andrei op school wiebelt. Houtspaanders van de zitting steken door zijn broek. Er zijn nieuwe tafels en stoelen gebracht. Uit het buitenland, uit Nederland. De hele school liep uit om de vrachtwagen te zien. De grootste jongens hielpen met uitladen. Het schoolplein stond vol. Toch waren er niet genoeg voor alle klassen. Alleen de oudste stoelen zijn vervangen. Zijn klas ging nog best vond de meester. Dus wiebelt Andrei als hij zijn rekensommen maakt. En moppert zijn moeder over de gaten in zijn broeken. Sinds kort werkt zijn moeder. Ze moet wel. Uitkeringen zijn klein. De fabriek staat ook in de stad. Elke dag rijdt er een busje van de fabriek. Zes dagen per week, op en neer naar het dorp. Dertig vrouwen uit het dorp hebben nu werk. Je ziet het aan hun ogen, aan hun rechte ruggen. En aan hun kleren en die van hun kinderen. De vrouwen kregen zelfvertrouwen en waardigheid. Andrei kreeg een nieuwe rugzak en potloden voor school. De vrouwen werken lange dagen. Zijn moeder gaat nog vroeger dan Andrei van huis. Dan is hij alleen. Hij maakt zijn ontbijt klaar. Hij haalt water uit de pomp. Geeft de dieren eten. En loopt naar zijn bus. Samen met de andere kinderen in het dorp. De bus rijdt dezelfde route als zijn moeder. Ze passeren de fabriek. Hij zwaait altijd naar haar. Ze voelt dat hij langs rijdt, zegt ze. Om twaalf uur gaat de schoolbus weer terug met hoofden vol nieuwe kennis. Tot zes uur is hij alleen. Hij maakt zijn huiswerk, speelt met de buurkinderen. Ze klimmen in bomen, op zoek naar vruchten. Ze pellen walnoten tot hun vingers zwart zien. Steeds vaker rijdt hij mee op de wagen van Gheorghe als hij hooi gaat halen. Hij houdt van de geur van de paarden en het hooi. Hij houdt van Gheorghe’s rust en zijn handen op het leidsel. Gheorghe leert hem mennen. Hoess, hoess, die die… [2] hij leert het steeds beter. Gheorghe kijkt hem tevreden aan. In zijn lijf schrijnt het. Elke dag kijkt hij naar de straat. Hoopt dat zijn vader het hek opent en binnenkomt. Een jaar geleden belde hij voor het laatst. Sindsdien is het stil, hangt er een koude lucht in het huis. De mannen in het dorp zeggen dat zijn vader een nieuwe vrouw heeft. Dat hij een halfzusje heeft. Ver weg in Italië. Zijn moeder wil het niet geloven. Ze wacht. Andrei wacht ook, tot hij groot genoeg is. Dan gaat hij. Naar Italië, op zoek naar zijn vader en de antwoorden. [1] Bunica - oma [2] Termen tijdens het mennen in Roemenië
0 Reacties
“Kedeng”. Iulia hoort de deur met een klap dichtvallen. Haar man is thuis. Stomdronken. ‘Geen woord zeggen’, denkt ze. Geen vragen stellen, geen verwijten maken. Maak jezelf onzichtbaar. Ze hoort weer een klap; een stoel die omvalt. Daarna een vloek. Gekraak als hij het bed raakt. Daarna niets meer. Ze zucht, gaat verder met de was. Ze hangt de schone kleden op de lijn. Geeft de kippen eten. Ze eet zelf. Het wordt donker en koud. De wolkjes komen uit haar mond.
De geur is doordringend. Zuur, dik. Iulia ruikt deze geur vaker. Het is stil in huis. Te stil. Niet het gebruikelijke gesnurk van haar man. Is hij al weg? Ze tilt haar hoofd op van de keukentafel. Zwaar voelt het. Haar man ligt nog in bed. Zijn hoofd in het kussen. Bewegingsloos. Zachtjes staat ze op. Haar man niet storen, daar komt het in haar leven op aan. Niet te veel vragen, niet protesteren als hij dronken op haar klimt. Gelatenheid. Ze heeft het snel geleerd. De blauwe plekken zitten niet alleen op haar huid. Kinderen zijn er niet gekomen. Ze is er nu blij om. Hij wordt erom uitgelachen in het dorp. Een echte man heeft kinderen. Zij is de reden dat hij drinkt. Hij herhaalt het steeds vaker. Een keer per maand is hij nuchter. Dan haalt hij zijn uitkering op. Daarvan gooit hij haar een vierde toe. “Huishoudgeld” gromt hij dan “besteed het goed”. Daarna verdwijnt hij weer. Naar de bar in het centrum. Naar het bier en de ţuica [1]. Het geld is niet genoeg. Iulia verdient bij, als dagloner. Elk jaargetijde brengt ander werk. In de lente helpt ze met zaaien en met het klaarmaken van de wijngaarden. In de zomer met het onderhoud van de velden, wieden, opbinden van de wijnstruiken. In het najaar met de oogst, met het inmaken van groenten. In de winter is het moeilijk. Stil doet ze haar werk. Ze drinkt niet mee tijdens het middageten op het veld. Ook niet na het werk. De anderen zijn gestopt haar bij hun gesprekken te betrekken. Een nuchtere vrouw past niet bij hen. Hard praten, hard zingen en veel drinken. Dat is het leven in het dorp. Haar man weet van niets. Of doet of hij niets weet. Hij komt ‘s avonds naar huis, eet dan de ciorba [2] in stilte. Daarna de mamaliga [3] met kaas en room. Hij eet de muraturi [4] zo uit de pot. Vlees is er weinig. Af en toe slacht Iulia een kip. Groente is er genoeg. Het land is gul. Appels en pruimen haalt ze van de bomen. Iulia loopt naar buiten, eerst naar de wc. Daarna naar de put, haalt water. Ze geeft de dieren water. De hond krijgt een homp brood. Hij kwispelt. De katten schuren langs haar benen. Ze voelt hun warme koppen door haar dunne broek. De dieren zien haar wel. Zijn blij als ze hen eten geeft. Ze kruipen bij haar op schoot. Ze hakt wat hout klein. Het wordt al koud, de winter ligt om de hoek. Snel weer naar binnen. De zure lucht hangt in de kleine kamer. Geen beweging in het bed. Ze sluipt naar de haard. Het fijne hout erin, wat petroleum erover. De lucifer erbij. Jaren lang heeft ze vuur gemaakt. Elke ochtend. Ook nu brandt het snel. Het water mengt ze met meel. De grote homp in de oven. Water op het vuur voor koffie. Ze wordt weer langzaam warm. Nog steeds geen beweging in het bed. Het brood is klaar. Samen met de koffie. Ze eet snel. Onrustig, ondanks de stilte op het bed. Te stil, te stil malen haar gedachten. Ze staat op, resoluut nu. Loopt naar het bed met haar man. Ze schudt aan hem. Zijn arm valt langs het bed. Zijn gezicht is zichtbaar. Vol etensresten. “Gestikt in zijn braaksel” constateert de arts later. Haar treft geen blaam. Toch wordt het lichaam opgehaald voor onderzoek. Twee dagen zit ze in spanning. In het dorp gaan de geruchten rond. “Iulia heeft haar man vermoord”. Ze vermijden haar ogen. De uitslag komt als een bevrijding. Ze kan adem halen. De dorpsbewoners groeten haar weer. [1] Roemeense pruimenbrandewijn [2] Aangezuurde soep [3] Maïspap [4] Groenten in het zuur |
Click here to edit.Verhalen gebaseerd op mijn leven en ervaringen in Roemenië. ArchivesCategories |